opwinden

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
opwindenopwindend
opwindingopgewonden
Uitspraak
  • Geluid:  opwinden    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·win·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opwinden
wond op
opgewonden
klasse 3 volledig

Werkwoord

opwinden

  1. overgankelijk rond een as of klos wikkelen
    • Zij wond de draad op rond een klosje. 
  2. overgankelijk draaiend onder spanning zetten
    • Zij wond de oude wekker op, maar de veer begaf het. 
  3. overgankelijk in staat van agitatie brengen
    • Die onbeschofte opmerking wond hem vreselijk op. 
     ‘Dit is het,’ fluisterde ik opgewonden in het duister.[1]
  4. wederkerend zich ~ over: iets doen dat tot emotionele spanning leidt
    • Hij had zich daarover veel te veel opgewonden. 
  5. overgankelijk erotisch prikkelen
    • Huid-op-huidcontact kan veel mensen al opwinden. 
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord opwinden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.