opzetting

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opzetting    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·zet·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opzetting opzettingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deopzettingv

  1. het opgezwellen of of opgezwollen zijn
    • Haare Maandstonden waren zeer geregeld - den stoelgang eenigzins traag, en den Eetlust merkelyk verminderd. - Zagte Laxeermiddels hadden de opzetting vermeerderd. - Ik gaf haar een Windbreekend en Zuurverbeterend drankje, dog zonder verligting. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord opzetting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
77 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.