outdoor
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: outdoor (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑudɔːr / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- out·door
Woordherkomst en -opbouw
stellend | |
---|---|
onverbogen | outdoor |
verbogen | |
partitief | outdoors |
Bijvoeglijk naamwoord
outdoor
- buiten de deur, buitenshuis, buiten
- Wandelen of fietsen heet tegenwoordig een outdoor activiteit.
Opmerkingen
- Samenstellingen met 'outdoor' kunnen zonder betekenisverschil naast het gebruik als bijvoeglijk naamwoord voorkomen: 'outdoor activiteit' en outdooractiviteit zijn dus beide correct. Als dat voor de duidelijkheid nodig is, laat spellingregel 6.C toe dat de samenstelling met een koppelteken wordt geschreven: 'outdoor-activiteit'.[1]
Antoniemen
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord outdoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "outdoor" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Online winkel / online-winkel / onlinewinkel op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2017-08-04
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.