outdoor

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  outdoor    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑudɔːr/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • out·door
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen outdoor
verbogen
partitief outdoors

Bijvoeglijk naamwoord

outdoor

  1. buiten de deur, buitenshuis, buiten
    • Wandelen of fietsen heet tegenwoordig een outdoor activiteit. 
Opmerkingen
  • Samenstellingen met 'outdoor' kunnen zonder betekenisverschil naast het gebruik als bijvoeglijk naamwoord voorkomen: 'outdoor activiteit' en outdooractiviteit zijn dus beide correct. Als dat voor de duidelijkheid nodig is, laat spellingregel 6.C toe dat de samenstelling met een koppelteken wordt geschreven: 'outdoor-activiteit'.[1]
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord outdoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.