buitenshuis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buitenshuis    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • bui·tens·huis
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

buitenshuis

  1. niet binnen maar buiten het (eigen) huis, in een ander gebouw of woning
    • Omdat er thuis altijd ruzie is, blijft hij veel buitenshuis 
    • Als het mooi weer is eten we buiten in de tuin. Voor buitenshuis eten gaan we naar een restaurant. 
     Zowel de verzorging van de kinderen als het werk buitenshuis deed ze met plezier.[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord buitenshuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.