outdoorseizoen
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: outdoorseizoen (hulp, bestand)
Woordafbreking
- out·door·sei·zoen
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van outdoor zn en seizoen zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | outdoorseizoen | outdoorseizoenen |
verkleinwoord | outdoorseizoentje | outdoorseizoentjes |
Zelfstandig naamwoord
het outdoorseizoen o
- (sport) periode van het jaar dat atletiekwedstrijden in de buitenlucht worden gehouden; de periode van 1 april tot 1 oktober
- ▸ De Nederlandse handboogschutter wint de eerste wereldbekerwedstrijd van het outdoorseizoen en de eerste wereldbekerzege in zijn carrière. Met het team verloor Van den Berg de finale.[1]
- ▸ Vijf Nederlandse meerkampers die komende zomer in actie komen op de Olympisch Spelen in Rio de Janeiro begonnen zaterdag hun outdoorseizoen met de Ter Specke Bokaal in Lisse. Verslaggever Leon Haan zocht uit hoe met Nadine Broersen, Nadine Visser, Anouk Vetter, Pieter Braun en Eelco Sintnicolaas gaat in de aanloop naar de Spelen.[2]
- ▸ Het 'outdoorseizoen' loopt van 1 april tot 1 oktober. Het 'indoorseizoen' loopt van 1 oktober tot 1 april. Maar het is dus niet zo dat tijdens het 'outdoorseizoen' alleen maar outdoorwedstrijden georganiseerd mogen worden en andersom. Dit is te vinden in het Algemeen Wedstrijdreglement in de begripsbepalingen.[3]
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord outdoorseizoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Van den Berg pakt WB-goud in Shanghai” (maandag 2 mei 2016, 12:24), NOS
- ↑ Weblink bron “Meerkampers draaien warm in Lisse” (zondag 8 mei 2016, 08:51), NOS
- ↑ Weblink bron “Wanneer mogen er outdoor of indoorwedstrijden georganiseerd worden?”, knhs
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.