overblijfsel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  overblijfsel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • over·blijf·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overblijfsel overblijfselen
overblijfsels
verkleinwoord overblijfseltje overblijfseltjes

Zelfstandig naamwoord

hetoverblijfselo

  1. datgene dat nog resteert
    • Dit zijn de schamele overblijfselen van wat eens een glorierijke cultuur geweest moet zijn. 
     Toen destijds het Kanaal door Zuid-Beveland werd verbreed, moest een complete buurt, Hansweert-Oost, worden afgebroken. De gedempte kanaalarm die het overblijfsel is van deze kanaalverlegging vormt nu een lege zone tussen het nieuwe kanaal en het dorp. Ook bij eerdere dijkversterkingen moesten veel woningen het veld ruimen.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord overblijfsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Jan Dirk van Scheyen
    “Sloop huizen schrikbeeld van Hansweert bij dijkverzwaring” (09-02-2018), Reformatorisch Dagblad
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.