ovipaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ovipaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ovi·paar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit Latijn oviparus, samenstelling van ovum ‘ei’ + parere ‘voortbrengen’.[1]
stellend
onverbogen ovipaar
verbogen ovipare
partitief ovipaars

Bijvoeglijk naamwoord

ovipaar

  1. (dierkunde) eierleggend
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord ovipaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
7 %van de Nederlanders;
22 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.