papil

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  papil    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pa·pil
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘verhevenheid op tong’ voor het eerst aangetroffen in 1871 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord papil papillen
verkleinwoord papilletje papilletjes

Zelfstandig naamwoord

depapilv/m

  1. (anatomie) verhevenheid, o.a. op de tong (-> smaakpapil)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord papil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
64 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.