parka

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  parka    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɑrka/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • par·ka
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord parka parka's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deparkam

  1. (kleding) lang warm jack met een met bont gevoerde capuchon, oorspronkelijk een kledingstuk van de Inuïts
    • Een parka van de Britse ontwerpster Margaret Howell. Elk jaar ga ik tussen kerst en nieuw naar Stockholm, afgelopen december vond ik er deze geweldige winterjas in de solden. Ik shop weinig. Het ontbreekt me aan geduld en goesting. In het buitenland doe ik dat iets vaker. [3] 
    • Ten tijde van zijn vermissing droeg N. een donkerblauwe, heuplange parka, donkerblauwe sneakers en een zwarte 'biker-skinny' broek. Hij is 173 centimeter lang, heeft bruin haar en groene ogen. [4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord parka staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
76 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.