parking

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  parking    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɑrkɪŋ/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • par·king
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘parkeerterrein’ voor het eerst aangetroffen in 1975 [1]
  • pseudo-Engels
  • van Engels parking lot [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord parking parkings
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deparkingm

  1. gebied ingericht voor het tijdelijk plaatsen van motorvoertuigen
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord parking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • par·king
enkelvoud meervoud
parking parkinges

Zelfstandig naamwoord

parking m

  1. (verkeer) parkeerplaats
Synoniemen

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.