patrimonium

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  patrimonium    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pa·tri·mo·ni·um
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘vaderlijk erfdeel’ voor het eerst aangetroffen in 1345 [1]
  • Uit het Latijn: pater (vader) en -monium (vaderlijk erfdeel)
enkelvoud meervoud
naamwoord patrimonium patrimoniums
patrimonia
verkleinwoord patrimoniumpje patrimoniumpjes

Zelfstandig naamwoord

hetpatrimoniumo

  1. cultureel erfgoed
  2. groep wooneenheden van één eigenaar
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord patrimonium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.