pendel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pendel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pen·del
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hanglamp’ voor het eerst aangetroffen in 1919 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pendel pendels
verkleinwoord pendeltje pendeltjes

Zelfstandig naamwoord

dependelm

  1. hanglamp
    • De pendel is het hart van de hanglamp, aan de bovenkant zit de verbinding met het elektriciteitsnet, aan de onderkant kunnen de lamp en de lampenkap worden bevestigd. 
  2. shuttlebus, een bus die over een korte afstand zonder dienstregeling heen en weer rijdt
    • Er is pendel tussen de parkeerplaatsen en de dierentuin zodat de bereikbaarheid met de auto goed is. 
  3. slinger, wichelroede
    • Door middel van een pendel wist het tovervrouwtje de toekomst te voorspellen. 
Hyponiemen

Werkwoord

vervoeging van
pendelen

pendel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pendelen
    • Ik pendel. 
  2. gebiedende wijs van pendelen
    • Pendel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pendelen
    • Pendel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pendel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.