peuteren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  peuteren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • peu·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘wroeten in’ voor het eerst aangetroffen in 1469 [1]
  • frequentatief gevormd uit Middelnederlands poten met het achtervoegsel -er [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
peuteren
peuterde
gepeuterd
zwak -d volledig

Werkwoord

peuteren

  1. inergatief met de vinger of een spits voorwerp in iets wroeten (om er iets uit te halen)
  2. inergatief frunniken
  3. inergatief knutselen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord peuteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.