phone

Engels

Uitspraak
  • IPA: /'foʊn/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
phone phones

Zelfstandig naamwoord

phone

  1. telefoon
    «My phone rang.»
    Mijn telefoon ging.
vervoeging
onbepaalde wijs to  phone 
he/she/it  phones 
verleden tijd  phoned 
voltooid
deelwoord
 phoned 
onvoltooid
deelwoord
 phoning 
gebiedende wijs  phone 

Werkwoord

phone

  1. overgankelijk bellen
    «I'll phone you.»
    Ik bel je./Ik zal/ga je bellen.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.