pijpen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pijpen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɛipə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pij·pen
Woordherkomst en -opbouw
  • ww: van Middelnederlands pipen, dat mogelijk teruggaat op Latijn pipare "piepen", op te vatten als afgeleid van  pijp zn  met het achtervoegsel -en
    • [1] in de betekenis van ‘fluiten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
    • [2] in de betekenis van ‘afzuigen’ aangetroffen vanaf 1974 (zie vindplaats hieronder) , vergelijk Frans  pipe zn  "fellatie", 'faire une pipe' "afzuigen"
  • zn:  pijp zn  met de uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pijpen
pijpte
gepijpt
zwak -t volledig

Werkwoord

pijpen

  1. overgankelijk (muziek) een melodie spelen op de speelpijp van, met name, een rietinstrument zoals de doedelzak
    • Hij pakte zijn zakpijp en pijpte een vrolijk deuntje. 
  2. overgankelijk (seksualiteit) een man oraal bevredigen
     (…) tot die smerige hoer nog meer wou en zich naar het voeteneind sleepte, toen begon ze je te pijpen met niet te stillen honger (…)[2]
  3. inergatief tabak roken.
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

depijpenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pijp

Gangbaarheid

  • Het woord pijpen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.