piste

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  piste    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pis·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘baan in manege e.d.’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord piste pisten
pistes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

depistev/m [3]

  1. met zand of zaagsel bestrooid middendeel in een circus waar de artiesten en de dieren optreden
  2. renbaan voor wielrenners
  3. renbaan voor atletiekwedstrijden
  4. parcours bij het skiën
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pissen

piste

  1. enkelvoud verleden tijd van pissen
    • Ik piste. 
    • Jij piste. 
    • Hij, zij, het piste. 

Gangbaarheid

  • Het woord piste staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.