plantsoen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  plantsoen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • plant·soen
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘openbare tuin’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1773 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord plantsoen plantsoenen
verkleinwoord plantsoentje plantsoentjes

Zelfstandig naamwoord

hetplantsoeno

  1. Openbare tuin, een park.

Gangbaarheid

  • Het woord plantsoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.