pletter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pletter    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈplɛtər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • plet·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pletter pletters
verkleinwoord plettertje plettertjes

Zelfstandig naamwoord

[A]depletterm

  1. iemand die plet
  2. voorwerp waarmee men kan pletten
Hyponiemen
  • autopletter, blikpletter, duitenpletter, goudpletter, ijzerpletter
enkelvoud meervoud
naamwoord pletter -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B]depletterm

  1. (figuurlijk) iets wat helemaal verpletterd is (alleen in de vorm "te pletter")
    1. iets wat helemaal kapot is (te pletter vallen)
      • Toen hij het kopje liet vallen viel het te pletter op de straat 10 meter later. 
    2. toestand waarin alle belangstelling verdwenen is
      • De hangjongeren vervelen zich te pletter nu de schoolvakantie is begonnen. 
    3. toestand waarin men alle moed verliest
      • Ik schrok me te pletter toen ik hoorde van het vreselijke ongeluk. 
Typische woordcombinaties
  • te pletter

Werkwoord

vervoeging van
pletteren

pletter

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pletteren
    • Ik pletter. 
  2. gebiedende wijs van pletteren
    • Pletter! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pletteren
    • Pletter je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pletter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.