polak

Niet te verwarren met: Polak, pollak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  polak    (hulp, bestand)
  • IPA: /poˈlɑk/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • po·lak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord polak polakken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

depolakm

  1. (scheldwoord) iemand afkomstig uit Polen
    • Je hoorde heus wel eens 'smerige polak!' of 'Spaanse schoft!', maar een goed glas bier deed deze haast samenzweerderige beledigingen weer snel vergeten. [3]
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) uit Polen afkomstige Jood
    • Zonder ook maar in het minst de eigen identiteit prijs te geven leefden de Portugese joden en polakken naast elkaar, maar op zakelijk terrein begonnen al snel allerlei belangen samen te vallen, hoewel het ook tot belangentegenstellingen kwam. [4]

Gangbaarheid

  • Het woord polak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
64 %van de Nederlanders;
61 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.