polster

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  polster    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pol·ster
Woordherkomst en -opbouw
  • naamwoord van handeling van polsteren [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord polster polsters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

depolsterm

  1. wandelstaf
  2. polsstok
  3. klein vaartuig dat men met een boom voortduwt

Gangbaarheid

  • Het woord polster staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
59 %van de Nederlanders;
35 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.