posten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  posten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpɔstə(n)/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈpɔstə(n)/
    • (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈpɔstə(n)/
Woordafbreking
  • pos·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
posten
postte
gepost
zwak -t volledig

Werkwoord

posten

  1. overgankelijk op de post doen
    • Onderweg naar zijn werk postte hij drie brieven. 
  2. inergatief op wacht staan
    • Hij postte al drie uur voor de winkel, maar er was hem nog niks verdachts opgevallen. 
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

depostenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord post
     Want de arbeidersmeerderheid had het probleem dat ze geen opgeleide mensen hadden voor alle bureaucratische en politieke posten.[1]

Gangbaarheid

  • Het woord posten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.