pousseren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pousseren    (hulp, bestand)
  • IPA: /puˈserə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pous·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vooruit helpen’ voor het eerst aangetroffen in 1651 [1]
  • van Frans pousser met het achtervoegsel -eren[2][3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pousseren
pousseerde
gepousseerd
zwak -d volledig

Werkwoord

pousseren

  1. overgankelijk vooruithelpen
    • U speelt het spel van het Front National, roepen critici verontwaardigd, en ze beschuldigen genoemden ervan stiekem extreemrechts gedachtengoed te pousseren. [4]
  2. overgankelijk nadrukkelijk als aantrekkelijke mogelijkheid onder de aandacht brengen
    • De luchtmachtlobby, in 2002 nog druk in de weer om de JSF als een superieur toestel te pousseren, zwijgt thans stil. [5]

Gangbaarheid

  • Het woord pousseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
51 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.