présence

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  présence    (hulp, bestand)
  • IPA: /preˈzɑ̃s(ə)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pré·sen·ce
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord présence -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deprésencev/m

  1. manier waarop iemands aanwezigheid indruk maakt op anderen
    • Het is die innerlijke heftigheid die hem een onnavolgbare présence geeft op het toneel. [2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord présence staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  présence    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  présence     la présence     présences     les présences  

Zelfstandig naamwoord

présence v

  1. aanwezigheid
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.