pragmatisch

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pragmatisch    (hulp, bestand)
  • IPA: /prɑxˈmatis/
Woordafbreking
  • prag·ma·tisch
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zakelijk, effectief’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van pragma met het achtervoegsel -isch [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen pragmatischpragmatischer
verbogen pragmatischepragmatischere
partitief pragmatischpragmatischers-

Bijvoeglijk naamwoord

pragmatisch [3]

  1. op nut en bruikbaarheid gericht
     Toen ik mijn tienjarige zoon vroeg wat hij ervan vond dat ik zo lang weg zou zijn, antwoordde hij: ‘Geen idee, dat weet ik toch pas als je weg bent?’ Grappig vond ik zijn opmerking over het motief van mijn reis: ‘Wat is het nut van je wandeling? Je bereikt en verdient er niks mee.’ Mijn vijftienjarige dochter reageerde net als mijn vrouw pragmatisch en recht door zee.[4]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord pragmatisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.