provocar

Spaans

Uitspraak
  • IPA: /pɾo.βoˈkaɾ/
Woordafbreking
  • pro·vo·car

Werkwoord

provocar

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
provocar
provocaba
provocado
volledig
  1. onovergankelijk kotsen
  2. overgankelijk uitdagen, tarten, tergen, pesten
  3. veroorzaken, teweegbrengen, aanrichten
  4. provoceren, uitlokken, ophitsen
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.