aanrichten

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  aanrichten    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈanrɪxtə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • aan·rich·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanrichten
richtte aan
aangericht
zwak -t volledig

Werkwoord

aanrichten

  1. overgankelijk veroorzaken, met name van schade
    • Die oplichter heeft al veel schade aangericht. 
    • De storm heeft veel schade aangericht. 
     Hij slaat elke dag minimaal een halve fles whisky achterover. ’ Ze zuchtte. ‘Hij zit onder de medicijnen, verdomme nog aan toe. Je moet er toch niet aan denken wat die combinatie kan aanrichten.[2]
     ' 'Luister, hij heeft tijdens zijn leven veel kwaad aangericht.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord aanrichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.