pulsen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pulsen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈpʏlsə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • pul·sen
Woordherkomst en -opbouw
  • ww [1]: afgeleid van  puls zn  met het achtervoegsel -en [1]
  • ww [2]: eponiem afgeleid met het achtervoegsel -en van A. Puls een NSB'er, wiens Amsterdamse verhuisbedrijf tijdens de Tweede Wereldoorlog ontruimingen uitvoerde [2]
  • zn:  puls zn  met de uitgang -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pulsen
pulste
gepulst
zwak -t volledig

Werkwoord

pulsen overgankelijk

  1. (bouwkunde) methode bij grondboringen, waarbij een buis, die van onderen open is, op diepte wordt gedrukt door grond onder uit de paal te scheppen
  2. (geschiedenis) (Nederland) leeghalen van de huizen van Joden en anderen die tijdens de Duitse bezetting waren gedeporteerd of ondergedoken
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

depulsenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord puls

Gangbaarheid

  • Het woord pulsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.