bouwkunde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  bouwkunde    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈbɑukʏndə/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • bouw·kun·de
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

debouwkundev [1]

  1. (wetenschap), (techniek) de leer van het bouwen van alles wat voor bewoning of huisvesting van mensen en hun bedrijvigheden bedoeld is
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord bouwkunde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.