rak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rak    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɑk/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rak rakken
verkleinwoord rakje rakjes

Zelfstandig naamwoord

hetrako

  1. (verouderd) latwerk om als bergplaats te gebruiken
  2. recht stuk vaarwater
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
  • [2] Damrak, Skagerrak
Overerving en ontlening

Gangbaarheid

  • Het woord rak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
64 %van de Nederlanders;
53 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Indonesisch

Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

rak

  1. rek, plank, bergplaats

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɾɑːk /
Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord rakr
Naar frequentie 35758
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud rak rakere rakest
o enkelvoud rakt
meervoud rake
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
rake rakere rakeste

Bijvoeglijk naamwoord

rak

  1. recht, rechtstreeks

Werkwoord

rak

  1. gebiedende wijs van rake
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rak     raket     rak     raka
rakene  
genitief   raks     rakets     raks     rakas
rakenes  

Zelfstandig naamwoord

rak

  1. wrakgoed

Zelfstandig naamwoord

rak, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van rak

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / ɾɑːk /
Woordafbreking
  • rak
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord rakr
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud rak rakare rakast
o enkelvoud rakt
meervoud rake
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
rake rakare rakaste

Bijvoeglijk naamwoord

rak

  1. recht, rechtstreeks
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   rak     raket     rak     raka  

Zelfstandig naamwoord

rak

  1. kaarsenpit
  2. wrakgoed

Zelfstandig naamwoord

rak, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van rak

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  rak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rak
stellend vergrotend overtreffend
rak
rakare
rakast

Bijvoeglijk naamwoord

rak

  1. recht
Afgeleide begrippen
  • dyngrak, raka, raksträcka, spikrak
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.