rammer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rammer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ram·mer
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van rammen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord rammer rammers
verkleinwoord rammertje rammertjes

Zelfstandig naamwoord

derammerm

  1. iemand die ramt
  2. voorwerp waarmee men kan rammen
Verwante begrippen
  • mannelijke vorm van ramster

Gangbaarheid

  • Het woord rammer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Deens

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • ram·mer
Naar frequentie 1861

Werkwoord

rammer

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ramme

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / 'ɾɑməɾ /
Woordafbreking
  • ram·mer
Naar frequentie 10808

Werkwoord

rammer

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van ramme

Zelfstandig naamwoord

rammer

  1. nominatief onbepaald mannelijk meervoud van ram

Zelfstandig naamwoord

rammer

  1. nominatief onbepaald mannelijk en vrouwelijk meervoud van ramme

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / 'ɾɑməɾ /
Woordafbreking
  • ram·mer

Zelfstandig naamwoord

rammer

  1. nominatief onbepaald vrouwelijk meervoud van ramme
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.