rampokker

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rampokker    (hulp, bestand)
  • IPA: /rɑmˈpɔ.kər/
Woordafbreking
  • ram·pok·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • Van Maleis rampok.
enkelvoud meervoud
naamwoord rampokker rampokkers
verkleinwoord rampokkertje rampokkertjes

Zelfstandig naamwoord

rampokker [1]

  1. iemand die gewelddadige misdaad pleegt, bandiet, bendelid
    • Nader meldt men ons uit Buitenzorg, dat de rampokker, die in de dessa Tji-Seëng is opgevat, niet gehangen, doch door een houw over het hoofd ernstig verwond is.[2] 
Verwante begrippen
  • mannelijke vorm van rampokster

Gangbaarheid

  • Het woord 'rampokker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
18 %van de Nederlanders;
13 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.