rappel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rappel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rap·pel
Woordherkomst en -opbouw
  • van het Frans [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord rappel rappels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetrappelo

  1. aanmaning, herinnering, waarschuwing
    • De bibliotheek stuurde een rappel dat we de boeken moesten terugbrengen. 
  2. terugroeping
Afgeleide begrippen
  • rappelbrief

Gangbaarheid

  • Het woord rappel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.