ratio

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ratio    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈra(t)siˌjo/ (3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ra.tsi.jo/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ra.si.jo/
    • (Limburg): /ra.ti.jo/
Woordafbreking
  • ra·tio
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘rede’ voor het eerst aangetroffen in 1665 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ratio ratio's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deratiov [3]

  1. (wiskunde) verhouding, een verband in de vorm van een breuk tussen getalsmatige grootheden
    • De ratio Franstaligen over Nederlandstaligen in België is 4/6. 
  2. een redenering, een onderliggende gedachte, beweegreden
    • Wat is de ratio achter dit plan? 
  3. rede, het vermogen te denken en begrijpen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord ratio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Woordafbreking
  • ra·tio
enkelvoud meervoud
ratio ratios

Zelfstandig naamwoord

ratio

  1. verhouding
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.