renoveren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  renoveren    (hulp, bestand)
  • IPA: /rənoˈverə(n)/
Woordafbreking
  • re·no·ve·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vernieuwen’ voor het eerst aangetroffen in 1522 [1]
  • afgeleid van het Franse rénover (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
renoveren
renoveerde
gerenoveerd
zwak -d volledig

Werkwoord

renoveren

  1. overgankelijk opknappen, repareren, vernieuwen
    • Volgend jaar gaan zij beginnen dit huis te renoveren. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord renoveren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.