resistir

Catalaans

stamtijd
tegenw.
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
resisteixo resistia resistit
3e vervoeging volledig

Werkwoord

resistir

  1. onovergankelijk zich verzetten, weerstand bieden
  2. overgankelijk weerstaan
  3. overgankelijk verdragen, dulden, het uithouden tegen


Spaans

Uitspraak
  • IPA: /re.sisˈtiɾ/
Woordafbreking
  • re·sis·tir

Werkwoord

resistir

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
resistir
resistía
resistido
volledig
  1. onovergankelijk zich verzetten, weerstand bieden
  2. (~ a) zich verdedigen tegen
  3. het uithouden, weerstand bieden, weerstandsvermogen hebben
  4. weerstaan
  5. uithouden, dulden, verdragen
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.