revanche

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  revanche    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • re·van·che
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘genoegdoening’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • Afgeleid van het Franse werkwoord revancher
enkelvoud meervoud
naamwoord revanche revanches
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

derevanchev/m

  1. vergelding, terugpakking, wraakneming
     De kop was zoals gewoonlijk kort en slagvaardig: Terreuradvocaat vlucht voor vrouwendemonstranten Aanklager: Advocaat Letang is EEN SCHANDE VOOR HET ADVOCATENKORPS Maar nu ging het dus om revanche.[2]
  2. een nieuwe kans om het verlies van de vorige keer te herstellen
    • Met de voetbalwedstrijd namen we onze revanche door te winnen met 2-1. 

Gangbaarheid

  • Het woord revanche staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.