rijkelijk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rijkelijk    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɛikələk/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • rij·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van rijk met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen rijkelijkrijkelijkerrijkelijkst
verbogen rijkelijkerijkelijkererijkelijkste
partitief rijkelijksrijkelijkers-

Bijvoeglijk naamwoord

rijkelijk

  1. overvloedig, niet nauw rekenend
    • Ik wil graag een rijkelijk belegd broodje bestellen. 
     Ik bestelde een lunch bestaande uit vier dikke pannenkoeken, rijkelijk belegd met boter en ahornsiroop.[1]

Bijwoord

  1.  Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rijkelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Weblink bron “Duidelijkheid over vliegvakantie komt met horten en stoten (en rijkelijk laat)” (24 juni 2022), NU.nl
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.