rombus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  rombus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɔmbʏs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • rom·bus
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘scheve vierhoek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1658 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rombus rombussen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

derombusm

  1. (wiskunde) ruit
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord rombus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
23 %van de Nederlanders;
20 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.