schaft

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schaft    (hulp, bestand)
  • IPA: /sxɑft/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • schaft
enkelvoud meervoud
naamwoord schaft schaften
verkleinwoord schaftje schaftjes

Zelfstandig naamwoord

deschaftv/m

  1. onderbreking van de arbeid voor het nuttigen van een maaltijd
    • De schaft werd daardoor een kwartiertje uitgesteld. 
  2. (scheepvaart) schachtvormig deel van een anker
    • Het anker bestaat uit twee stukken behalve de steel; de schaft wordt door eene spil vereenigd met de armen, zijnde het eene uiteinde van de schaft vorksgewijze gemaakt om de armen te omvatten.[1] 
  3. (zoötomie) massieve deel van een vogelveer tussen spoel en vlag

Werkwoord

vervoeging van
schaffen

schaft

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaffen
    • Jij schaft. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaffen
    • Hij schaft. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van schaffen
    • Schaft! 

Werkwoord

vervoeging van
schaften

schaft

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van schaften
  2. gebiedende wijs van schaften

Gangbaarheid

  • Het woord schaft staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. blz 423 Jaarboekje van de wetenschappen en kunsten. Vierde jaargang 1850
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.