schisma

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schisma    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxɪsma/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • schis·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schisma schisma's
schismata
verkleinwoord schismaatje schismaatjes

Zelfstandig naamwoord

hetschismao

  1. (religie) uit elkaar vallen van een kerkgenootschap in twee delen door sterk verschillende opvattingen
  2. (figuurlijk) (politiek) uit elkaar vallen van een ideologische groep in twee delen door sterk verschillende opvattingen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • schismaticus, schismatiek
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schisma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
74 %van de Nederlanders;
81 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /ˈskɪzmə/
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
schisma schismas

Zelfstandig naamwoord

schisma

  1. (muziek) uiterst klein, voor het menselijk oor onhoorbaar verschil in toonhoogte: het verschil tussen de pythagoreïsche komma en de didymische komma
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.