schuw
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schuw (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsxyu/
Woordafbreking
- schuw
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schuw | schuwer | schuwst |
verbogen | schuwe | schuwere | schuwste |
partitief | schuws | schuwers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
schuw
Hyponiemen
- afschuw, arbeidsschuw, bloedschuw, kopschuw, lichtschuw, tochtschuw, waterschuw, werkschuw
Afgeleide begrippen
- schuwheid, schuwlelijk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schuwen |
schuw
Gangbaarheid
- Het woord schuw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schuw" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.