simulator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  simulator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • si·mu·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord simulator simulators
simulatoren
verkleinwoord simulatortje simulatortjes

Zelfstandig naamwoord

desimulatorm

  1. systeem dat een situatie of werking kan simuleren (nabootsen)
Hyponiemen
  • botssimulator, flightsimulator, golfsimulator, operatiesimulator, processimulator, rijsimulator, roeisimulator, vliegsimulator, vluchtsimulator, zonnesimulator
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord simulator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.