singularis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  singularis    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sin·gu·la·ris
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘enkelvoud’ voor het eerst aangetroffen in 1584 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord singularis singularissen
singularia
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

desingularisv/m

  1. taalkundige term voor het enkelvoud
    • Broek is singularis broeken is pluralis. 

Gangbaarheid

  • Het woord singularis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
59 %van de Nederlanders;
70 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.