sip

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sip    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sip
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beteuterd’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1636 [1]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen sipsippersipst
verbogen sippesipperesipste
partitief sipssippers-

Bijvoeglijk naamwoord

sip

  1. teleurgesteld en bedrukt

Gangbaarheid

  • Het woord sip staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Engels

  • IPA: /sɪp/
enkelvoud meervoud
sip sips

Zelfstandig naamwoord

sip

  1. (drinken) slokje, teugje
vervoeging
onbepaalde wijs to  sip 
he/she/it  sips 
verleden tijd  sipped 
voltooid
deelwoord
 sipped 
onvoltooid
deelwoord
 sipping 
gebiedende wijs  sip 

Werkwoord

sip

  1. (drinken) onovergankelijk nippen, een slokje of teugje nemen
  2. (drinken) overgankelijk met kleine teugjes opdrinken
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.