skada

Noors

Woordafbreking
  • ska·da
Naar frequentie 32644
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud skada
o enkelvoud skada
meervoud skada
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
skada

Bijvoeglijk naamwoord

skada

  1. beschadigd
  2. gekwetst, gewond
Schrijfwijzen

Werkwoord

skada

  1. verleden tijd van skade
  2. voltooid deelwoord van skade
Synoniemen

Nynorsk

Woordafbreking
  • ska·da
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud skada
o enkelvoud skada
meervoud skada
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
skada

Bijvoeglijk naamwoord

skada

  1. beschadigd
  2. gekwetst, gewond
Schrijfwijzen

Werkwoord

skada

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast skade, zie aldaar

skada

  1. verleden tijd van skada
  2. voltooid deelwoord van skada
Synoniemen

skada

  1. gebiedende wijs van skada
Synoniemen

Werkwoord

skada

  1. verleden tijd van skade
  2. voltooid deelwoord van skade
Synoniemen

skada

  1. gebiedende wijs van skade
Synoniemen

Zweeds

Uitspraak
  • Geluid:  skada    (hulp, bestand)
Naar frequentie 838
skadas enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     skada     skadan     skador     skadorna  
  genitief     skadas     skadans     skadors     skadornas  

Zelfstandig naamwoord

skada, g

  1. schade
    «Enligt polisen har personen inte fått några allvarliga skador
    Volgens de politie heeft de persoon geen ernstige schade genomen.
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.