sleutelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sleutelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsløtələ(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • sleu·te·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sleutelen
/ˈsløtələ(n)/
sleutelde
/ˈsløtəldə/
gesleuteld
/ɣəˈsløtəlt/
zwak -d volledig

Werkwoord

sleutelen

  1. inergatief met sleutels aan een auto, motor of ander machine werken, met name door de machine uit elkaar te halen en weer in elkaar te zetten
    • In zijn vrije tijd sleutelde hij graag aan zijn Harley. 
  2. inergatief (figuurlijk) iets trachten te verbeteren door regelmatig kleine wijzigingen aan te brengen
    • Gedurende de eerste dagen werd er nog veel gesleuteld aan de nieuwe organisatie. 
  3. inergatief aan partnerruil doen door de huissleutels uit te loten
    • Wanneer je sleutelt, beslist het lot over de samenstelling van de koppels. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sleutelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.