sluiper
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: sluiper (hulp, bestand)
Woordafbreking
- slui·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sluiper | - |
verkleinwoord | sluipertje | sluipertjes |
Zelfstandig naamwoord
de sluiper m [1]
- iemand die sluipt, iets waarmee men kan sluipen
Hyponiemen
- bordeelsluiper, emoesluiper, grassluiper, heidesluiper, maansluiper, miersluiper, muggensluiper, nandoesluiper, rio-sunomiersluiper, struiksluiper
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van sluipster
Gangbaarheid
- Het woord sluiper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sluiper" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.