sorcier
Frans
Woordherkomst en -opbouw
Van Laat-Latijn *sortiarus 'waarzegger', een afleiding van Klassiek Latijn sors, genitief sortis 'lot, lotsbestemming' [1]
Uitspraak
- sorcier (hulp, bestand)
- IPA: /soʁ.sje/
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
sorcier | le sorcier | sorciers | les sorciers |
Zelfstandig naamwoord
sorcier m
- (mythologie) (magie) tovenaar
Verwante begrippen
- sorcière (vrouw)
Verwijzingen
- ↑ sorcier (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.