souffler

Frans

Uitspraak
  • Geluid:  souffler    (hulp, bestand)
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
souffler
soufflais
soufflé
eerste groep volledig

Werkwoord

souffler

  1. blazen
  2. waaien
  3. (spreektaal) afpikken
    «Jacques ce connard, il a soufflé ma la petite amie.»
    Die klootzak van een Jacques heeft mijn vriendinnetje afgepikt. [1]
  4. (spreektaal) versteld doen staan [1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.