soupçon
Frans
Uitspraak
- soupçon (hulp, bestand)
- IPA: /sup.sɔ̃/
| enkelvoud | meervoud | ||
|---|---|---|---|
| zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
| soupçon | le soupçon | soupçons | les soupçons |
Zelfstandig naamwoord
soupçon m
- verdenking
- «Mes soupçons se sont d’abord portés sur lui.»
- Mijn verdenking viel eerst op hem.
- «Mes soupçons se sont d’abord portés sur lui.»
- vermoeden
- «Ce n’est pas une certitude, ce n’est qu’un soupçon»
- Dat is geen ding wat zeker is; dit is maar een vermoeden.
- «Ce n’est pas une certitude, ce n’est qu’un soupçon»
- vleugje, beetje
- «Un soupçon de fièvre.»
- Een lichte koorts.
- «Un soupçon d'Armagnac»
- Een vleugje Armagnac.
- «Un soupçon de fièvre.»
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.